Jezus bouwde zijn gemeente op een Rots
(Matteüs 16:18)

Bestaat de gemeente van Christus uit allen
die behouden zijn?

“En de Here voegde dagelijks toe aan de kring, die behouden werden” (Handelingen 2:47).

I. De gemeente is dus de verzameling van allen die behouden zijn.

A. De gemeente van Christus ontstond op de Pinksterdag toen de apostelen, door ingeving van de Heilige Geest, Gods boodschap van heil verkondigden, en God allen die behouden werden aan Zijn gemeente toevoegde.

1. Op de vraag “Wat moeten wij doen?” antwoordde Petrus: “Bekeert u en een ieder van u late zich dopen op de naam van Jezus Christus, tot vergeving van uw zonden” (Handelingen 2:37, 38).

2. “En met nog meer andere woorden getuigde hij, en hij vermaande hen, zeggende: Laat u behouden uit dit verkeerde geslacht. Zij dan, die zijn woord aanvaardden, lieten zich dopen en op die dag werden ongeveer drieduizend zielen toegevoegd” (Handelingen 2:40, 41).

3. “En de Here voegde dagelijks toe aan de kring, die behouden werden” (Handelingen 2:47).

B. De gemeente bestaat dus per definitie uit degenen die behouden zijn. God voegt wie behouden wordt aan Zijn gemeente toe.

C. Redding is nodig doordat mensen zondigen. Alleen God kan zonden vergeven. Om vergeving mogelijk te maken, stuurde Hij Zijn Zoon, Jezus Christus, als Heiland van de wereld. Mensen die in Hem geloven, zich van zonde bekeren, hun geloof belijden en zich laten dopen, ontvangen vergeving, en God voegt hen aan Zijn gemeente toe.

II. “Het heil is van de HERE!” (Jona 2:9 HSV).

A. “God is ons heil” (Psalm 68:20).

1. “Ik, Ik ben de HERE, en buiten Mij is er geen Verlosser” (Jesaja 43:11).

2. “Kom, laten wij vrolijk zingen voor de HERE, laten wij juichen voor de rots van ons heil” (Psalm 95:1 HSV).

B. Door de eeuwen heen hebben gelovige mensen heil bij God gezocht.

1. In diepten van wanhoop kon Job nog zeggen: “Wil Hij mij doden, ik blijf op Hem hopen. ... Hij toch zal mij tot heil zijn” (Job 13:15a, 16a).

2. Kort voor zijn dood zei Jakob: “Op uw heil wacht ik, o HERE” (Genesis 49:18).

3. David verwachte heil van God. “Leid mij in uw waarheid en leer mij, want Gij zijt de God van mijn heil” (Psalm 25:5).

4. Jesaja schreef: “Ik verblijd mij zeer in de HERE, mijn ziel juicht in mijn God, want Hij heeft mij bekleed met de klederen des heils” (Jesaja 61:10a).

5. Jeremia zei: “Goed is het, in stilheid te wachten op het heil des HEREN” (Klaagliederen 3:24 t/m 26).

6. Micha zei: “Maar ik zal uitzien naar de HERE, ik zal wachten op de God van mijn heil; mijn God zal mij horen” (Micha 7:7).

7. Habakuk zei: “Al zou de vijgeboom niet bloeien, en er geen opbrengst aan de wijnstokken zijn, de vrucht van de olijfboom teleurstellen; al zouden de akkers geen spijs opleveren, de schapen uit de kooi verdreven zijn en er geen runderen in de stallingen zijn, nochtans zal ik juichen in de HERE, jubelen in de God van mijn heil” (Habakuk 3:17, 18).

III. God beloofde een Heiland voor de gehele wereld te sturen.
Profeten van het Oude Verbond hebben over de komende Messias gesproken die heil zou brengen, niet alleen aan Israël, maar ook aan de hele wereld.

A. “Er is geen God behalve Ik, een rechtvaardige, verlossende God is er buiten Mij niet. Wendt u tot Mij en laat u verlossen, alle einden der aarde, want Ik ben God en niemand meer” (Jesaja 45:21b-22). [Zie ook Jesaja 25:9; 35:3, 4; 49:6; 52:7.]

B. “In die dagen en te dien tijde zal Ik aan David een Spruit der gerechtigheid doen ontspruiten, die naar recht en gerechtigheid in het land zal handelen. In die dagen zal Juda verlost worden en Jeruzalem veilig wonen” (Jeremia 33:15, 16a).

C. Joël schreef: “En het zal geschieden, dat ieder die de naam des HEREN aanroept, behouden zal worden” (Joël 2:32).

IV. Gods beloofde heil is gekomen: Jezus is de Christus, de Zoon van God, Heiland van de wereld.

A. Jozef werd in a droom over Maria verteld: “Zij zal een zoon baren en gij zult Hem de naam Jezus geven. Want Hij is het, die zijn volk zal redden van hun zonden” (Matteüs 1:21).

B. Nadat Jezus werd geboren, verkondigde een engel aan herders in die streek: “Weest niet bevreesd, want zie, ik verkondig u grote blijdschap, die heel het volk zal ten deel vallen: U is heden de Heiland geboren, namelijk Christus, de Here, in de stad van David” (Lucas 2:10b, 11).

C. Johannes de doper getuigde toen hij Jezus zag: “Zie, het lam Gods, dat de zonde der wereld wegneemt” (Johannes 1:29).

D. Gelovigen te Sichar in Samaria, nadat zij Jezus tijdens twee dagen hadden horen prediken, zeiden: “Wij zelf hebben Hem gehoord en weten, dat deze waarlijk de Heiland der wereld is” (Johannes 4:42).

E. Aan de Joodse leiders zei Petrus over Jezus: “Dit is de steen, door u, de bouwlieden, versmaad, die nochtans tot hoeksteen is geworden. En de behoudenis is in niemand anders, want er is ook onder de hemel geen andere naam aan de mensen gegeven, waardoor wij moeten behouden worden” (Handelingen 4:11, 12).

V. Onze redding komt door het offer van Christus “die zelf onze zonden in zijn lichaam op het hout gebracht heeft, opdat wij, aan de zonden afgestorven, voor de gerechtigheid zouden leven” (1 Petrus 2:24).

A. “Allen hebben gezondigd en derven de heerlijkheid Gods” (Romeinen 3:23).

B. “Het loon, dat de zonde geeft, is de dood, maar de genade, die God schenkt, is het eeuwige leven in Christus Jezus, onze Here” (Romeinen 6:23).

C. Wegens onze zonden verdienen wij de dood “maar de HERE heeft ons aller ongerechtigheid op hem doen neerkomen” (Jesaja 53:6).

VI. Wat is de heilsboodschap die de gemeente predikt?

A. Eens toen Jezus vertelde hoe moeilijk het is om Gods koninkrijk binnen te gaan, vroegen Zijn discipelen: “Wie kan dan behouden worden?” Hij antwoordde: “Bij de mensen is dit onmogelijk, maar bij God zijn alle dingen mogelijk” (Matteüs 19:25, 26).

1. De redding berust op Gods genade. De mens kan zichzelf niet redden. “Want door genade zijt gij behouden, door het geloof, en dat niet uit uzelf: het is een gave van God; niet uit werken, opdat niemand roeme” (Efeziërs 2:8, 9).

2. Alleen wie een goed en vroom hart heeft, wordt behouden.

a. Bij het uitleggen van de gelijkenis van de zaaier zei Jezus: “Dat in goede aarde, dat zijn zij, die met een goed en vroom hart het woord gehoord hebbende, dat vasthouden en vrucht dragen in volharding” (Lucas 8:15).
b. “De HERE is nabij de gebrokenen van hart en Hij verlost de verslagenen van geest” (Psalm 34:19). “Hij kroont de ootmoedigen met heil” (Psalm 149:4b).

C. Wat is de heilsboodschap die deze vrome harten met blijdschap aanvaarden?

1. “Wie tot God komt, moet geloven, dat Hij bestaat en een beloner is voor wie Hem ernstig zoeken” (Hebreeën 11:6).

a. Toen de gevangenbewaarder te Filippi Paulus en Silas vroeg: “Heren, wat moet ik doen om behouden te worden?” antwoordden zij: “Stel uw vertrouwen op de Here Jezus en gij zult behouden worden, gij en uw huis.” (Handelingen 16:30, 31).
b. Paulus zei: “Want ik schaam mij niet voor het evangelie; want het is Gods kracht tot behoudenis voor ieder die gelooft” (Romeinen 1:16 Telos).

2. Geloof in Christus moet beleden worden.

a. Jezus zei: “Een ieder dan, die Mij belijden zal voor de mensen, hem zal ook Ik belijden voor mijn Vader, die in de hemelen is; maar al wie Mij verloochenen zal voor de mensen, die zal ook Ik verloochenen voor mijn Vader, die in de hemelen is” (Matteüs 10:32, 33).
b. Paulus legt uit: “Indien gij met uw mond belijdt, dat Jezus Heer is, en met uw hart gelooft, dat God Hem uit de doden heeft opgewekt, zult gij behouden worden; want met het hart gelooft men tot gerechtigheid en met de mond belijdt men tot behoudenis” (Romeinen 10:9, 10).

3. Bekering is vereist.

a. Jezus kwam om zondaars tot bekering te roepen (Matteüs 9:13).
b. Toen Hij de twaalven uitzond, verkondigden zij dat de mensen zich moesten bekeren (Marcus 6:12).
c. Jezus vertelde Zijn toehoorders: “Als gij u niet bekeert, zult gij allen evenzo omkomen” (Lucas 13:3).
d. Vóór Zijn hemelvaart zei Jezus aan Zijn discipelen “dat in zijn naam moest gepredikt worden bekering tot vergeving der zonden aan alle volken, te beginnen bij Jeruzalem” (Lucas 24:47).
e. “De droefheid naar Gods wil brengt onberouwelijke inkeer tot heil” (2 Korintiërs 7:10).

4. Bij de doop worden berouwvolle gelovigen door God gered.

a. Aan Nicodemus zei Jezus: “Tenzij iemand geboren wordt uit water en Geest, kan hij het Koninkrijk Gods niet binnengaan” (Johannes 3:5).
b. Ananias zei aan Paulus: “En nu, wat aarzelt gij nog? Sta op, laat u dopen en uw zonden afwassen, onder aanroeping van zijn naam” (Handelingen 22:16).
c. “Want gij zijt allen zonen van God, door het geloof, in Christus Jezus. Want gij allen, die in Christus gedoopt zijt, hebt u met Christus bekleed” (Galaten 3:26, 27).
d. “Want door één Geest zijn wij allen tot één lichaam gedoopt” (1 Korintiërs 12:13), wat de gemeente van Christus is.

VI. Wat hebben wij geleerd? De gemeente is de verzameling van allen die behouden zijn. Het is nog waar, zoals 2000 jaar gelden, dat de Heer degenen die behouden worden, dagelijks aan Zijn gemeente toevoegt. De gemeente van Christus bestaat dus uit allen die behouden zijn. Amen.

Roy Davison
http://www.oldpaths.com/RD

De schriftgedeelten in dit artikel zijn uit de NBG-1951 Vertaling,
© Nederlands Bijbelgenootschap (tenzij anders aangeduid).

Published in The Old Paths Archive
(http://www.oldpaths.com)