Wij dienen de levende God

Wij dienen "de levende en waarachtige God" (1 Tessalonicenzen 1:9), "de levende God, die de hemel, de aarde, de zee en al wat erin is gemaakt heeft" (Handelingen 14:15).

Leven wordt alleen op aarde aangetroffen. In de donkere middeleeuwen geloofden atheïstische alchemisten in de spontane generatie van het leven. Pasteur weerlegde hun theorie, en één van de fundamentele wetenschappelijke principes van de moderne biologie is dat al leven uit leven voortkomt.

De evolutietheorie trouwens is gewoon een nieuwe vorm van de oude alchemisttheorie, waarbij de veronderstelde spontane generatie van leven in de tijd wordt teruggeschoven, buiten het bereik van empirisch onderzoek. Darwin ontwikkelde zijn theorie enkele jaren nadat Pasteur het bewijs leverde dat de oude vorm fout was.

Het empirisch wetenschappelijk bewijsmateriaal is eenduidend: leven komt van leven. Welke stelling is dan meer aannemelijk: dat leven oorspronkelijk uit dode stof ontstond of uit een levende bron.

Geen verklaring is meer aannemelijk dan de bijbelse verklaring. De levende God, die de hemel, de aarde, de zee en al wat erin is gemaakt heeft, is de oorsprong van het leven op aarde. "En God zeide: Dat de wateren wemelen van levende wezens ... Toen schiep God ... alle krioelende levende wezens" (Genesis 1:20,21). "Toen formeerde de Here God de mens van stof uit de aardbodem en blies de levensadem in zijn neus; alzo werd de mens tot een levend wezen" (Genesis 2:7).

The levende God is de oorsprong van het menselijk leven. "En God schiep de mens naar zijn beeld; naar Gods beeld schiep Hij hem; man en vrouw schiep Hij hen" (Genesis 1:27).

Wij knielen niet voor een marmeren standbeeld, een levenloos beeld dat niet kan zien, horen, voelen of denken. Evenmin aanbidden wij de natuur of de mens. Wij aanbidden de waarachtige en levende God, die ons geschapen heeft, die over ons waakt, die ons liefheeft, die naar onze gebeden luistert, en die tussenbeide komt.

"De Here is de waarachtige God, Hij is de levende God en een eeuwig Koning; voor zijn toorn beeft de aarde en de volken kunnen zijn gramschap niet verdragen" (Jeremia 10:10).

Nadat Daniël van de leeuwen werd gered, schreef de Perzische koning, Darius: "Aan alle volken, natiën en talen, die de ganse aarde bewonen: Uw vrede zij groot! Door mij wordt bevel gegeven, dat men in het gehele machtsgebied van mijn koninkrijk voor de God van Daniël zal vrezen en beven; want Hij is de levende God, die blijft in eeuwigheid; zijn koningschap is onverderfelijk en zijn heerschappij duurt tot het einde; Hij bevrijdt en redt, en doet tekenen en wonderen in hemel en op aarde, Hij die Daniël uit de macht der leeuwen heeft bevrijd" (Daniël 6:26 t/m 28).

De levende God heeft tot de mensen gesproken.

Toen het oude verbond werd gegeven, heeft het volk de stem van de levende God horen spreken uit het midden van het vuur (Deuteronomium 5:26).

Toen Jezus kwam als Heiland van de wereld, heeft God Zijn stem doen horen: "En zie, een stem uit de hemelen zeide: Deze is mijn Zoon, de geliefde, in wie Ik mijn welbehagen heb" (Matteüs 3:17). Petrus, Jakobus en Johannes hoorden Gods stem toen Jezus van gedaante veranderde. "Zie, daar overschaduwde hen een lichtende wolk, en zie, een stem uit de wolk zeide: Deze is mijn Zoon, de geliefde, in wie Ik mijn welbehagen heb; hoort naar Hem!" (Matteüs 17:5).

Petrus getuigt in zijn tweede brief: "Want wij zijn geen vernuftig gevonden verdichtsels nagevolgd, toen wij u de kracht en de komst van onze Here Jezus Christus hebben verkondigd, maar wij zijn ooggetuigen geweest van zijn majesteit. Want Hij heeft van God, de Vader, eer en heerlijkheid ontvangen, toen zulk een stem van de hoogwaardige heerlijkheid tot Hem kwam: Deze is mijn Zoon, mijn geliefde, in wie Ik mijn welbehagen heb. En deze stem hebben ook wij uit de hemel horen komen, toen wij met Hem op de heilige berg waren. En wij achten het profetische woord (daarom) des te vaster, en gij doet wel er acht op te geven als op een lamp, die schijnt in een duistere plaats, todat de dag aanbreekt en de morgenster opgaat in uw harten. Dit moet gij vooral weten, dat geen profetie der Schrift een eigenmachtige uitlegging toelaat; want nooit is profetie voortgekomen uit de wil van een mens, maar, door de Heilige Geest gedreven, hebben mensen van Godswege gesproken" (2 Petrus 1:16 t/m 21).

De levende God heeft tot de mensen gesproken. De boodschap is in profetische geschriften bewaard. Eigenmachtige uitlegging van de Schrift wordt niet toegelaten omdat Gods woord een vaste betekenis heeft die de mensen kunnen verstaan. Jeremia waarschuwde het volk: "Gij verdraait de woorden van de levende God" (Jeremia 23:36). God zegt hun, "Daarom zie, Ik hef u zeker op en werp u weg" (Jeremia 23:39). Indien wij weigeren naar de levende God te luisteren waarom zou Hij naar ons luisteren?

Petrus spreekt van onkundige en onstandvastige mensen die tot hun eigen verderf de Schriften verdraaien (2 Petrus 3:16). Wij mogen de woorden van de levende God niet verdraaien. Wij buigen ons hoofd wanneer wij in gebed tot God spreken. Wij dienen nog meer eerbied te hebben wanneer God tot ons spreekt, wanneer de heilige Schrift wordt voorgelezen.

Door het levende woord zullen wij geoordeeld worden. "Want het woord Gods is levend en krachtig en scherper dan enig tweesnijdend zwaard en het dringt door, zo diep, dat het vaneenscheidt ziel en geest, gewrichten en merg, en het schift overleggingen en gedachten des harten; en geen schepsel is voor Hem verborgen, want alle dingen liggen open en ontbloot voor de ogen van Hem, voor wie wij rekenschap hebben af te leggen" (Hebreeën 4:12,13).

De levende God heeft Zich in de persoon van Zijn Zoon, Jezus Christus, geopenbaard. "Niemand heeft ooit God gezien; de eniggeboren Zoon, die aan de boezem des Vaders is, die heeft Hem doen kennen" (Johannes 1:18). De beleidenis van Petrus is de beleidenis van alle christenen: "Gij zijt de Christus, de Zoon van de levende God!" (Matteüs 16:16). "Wij hebben geloofd en erkend, dat Gij zijt de Heilige Gods" (Johannes 6:69).

Door Christus kunnen zowel Joden als niet-Joden "zonen van de levende God" worden (Romeinen 9:26 // Hosea 1:10). Wij hebben onze hoop op de levende God gevestigd, die een Heiland is voor alle mensen, inzonderheid voor de gelovigen (1 Timoteüs 4:10). Wij vertrouwen niet op onzekere rijkdom, "doch op God, die ons alles rijkelijk ten gebruike geeft" (1 Timoteüs 6:17). Het bloed van Christus reinigt ons bewustzijn van dode werken "om de levende God te dienen" (Hebreeën 9:14).

Deze reiniging stelt christenen in staat "de tempel van de levende God" te zijn (2 Korintiërs 6:16).

Wij zijn "in het huis Gods, dat is de gemeente van de levende God, een pijler en fundament der waarheid" (1 Timoteüs 3:15).

Wij hebben "het zegel van de levende God" (Openbaring 7:2). Hij heeft "zijn zegel op ons gedrukt en de Geest tot onderpand in onze harten gegeven (2 Korintiërs 1:22). Wij zijn "verzegeld met de Heilige Geest der belofte" (Efeziërs 1:13). "En bedroeft de Heilige Geest Gods niet, door wie gij verzegeld zijt tegen de dag der verlossing" (Efeziërs 4:30).

"Gij zijt genaderd tot de berg Sion, tot de stad van de levende God, het hemelse Jeruzalem, en tot tienduizendtallen van engelen, en tot een feestelijke en plechtige vergadering van eerstgeborenen, die ingeschreven zijn in de hemelen" (Hebreeën 12:22,23).

Wij dienen de levende en waarachtige God, de levende God, die de hemel, de aarde, de zee en al wat erin is gemaakt heeft. Hij heeft ons naar Zijn eigen beeld geschapen en wij, zoals de Psalmist, verlangen naar onze Vader. "Mijn ziel dorst naar God, naar de levende God" (Psalm 42:3). "Mijn hart en mijn vlees jubelen tot de levende God" (Psalm 84:3).

Roy Davison

De schriftgedeelten in dit artikel zijn uit de Nieuwe Vertaling, © Nederlands Bijbelgenootschap 1951 (tenzij anders aangeduid).


Published in The Old Paths Archive
(http://www.oldpaths.com)