Hoe kunnen zij horen zonder prediker?

Predikers zijn nodig omdat men het evangelie moet horen, geloven en gehoorzamen om behouden te worden. “Want: al wie de naam des Heren aanroept, zal behouden worden. Hoe zullen zij dan Hem aanroepen, in wie zij niet geloofd hebben? Hoe geloven in Hem, van wie zij niet gehoord hebben? Hoe horen zonder prediker?” (Romeinen 10:13, 14).


Wat is het evangelie?

Het woord “evangelie” betekent “goed nieuws”. Het goed nieuws is dat God vergeeft wie in Jezus gelooft en Hem volgt.

Paulus legt het evangelie uit in zijn brief aan de Romeinen.

Iedereen heeft Gods genade nodig omdat iedereen zondigt (Romeinen 3:23).

Paulus verweet bepaalde zelfgenoegzame Joden: “Want onbekend met Gods gerechtigheid en trachtende hun eigen gerechtigheid te doen gelden, hebben zij zich aan de gerechtigheid Gods niet onderworpen” (Romeinen 10:3).

Om gered te worden, moeten wij ons aan Gods gerechtigheid onderwerpen. Gehoorzaam onderdanigheid is vereist. Paulus zegt in verse 16: “Maar niet allen hebben aan het evangelie gehoor gegeven”.

Wegens onze zonde kunnen wij nooit onze eigen gerechtigheid doen gelden, maar wel kunnen wij gehoorzaam zijn. Wij moeten aan het evangelie gehoor geven. Gehoorzaam-zijn is niet hetzelfde as zonder zonde zijn. Wie gehoorzaam is, spant zich in om Gods wil te doen. Volmaakte kinderen bestaan niet, maar gehoorzame kinderen wel.

“De wet is door Mozes gegeven, de genade en de waarheid zijn door Jezus Christus gekomen” (Johannes 1:17). God heeft Zijn Zoon als Redder gezonden voor wie een gehoorzaam geloof heeft. “Want Christus is het einde van de wet, tot gerechtigheid voor een ieder, die gelooft. Want Mozes schrijft: De mens, die de gerechtigheid naar de wet doet, zal daardoor leven. Maar de gerechtigheid uit het geloof spreekt aldus: ... Nabij u is het woord, in uw mond en in uw hart, namelijk het woord des geloofs, dat wij prediken. Want indien gij met uw mond belijdt, dat Jezus Heer is, en met uw hart gelooft, dat God Hem uit de doden heeft opgewekt, zult gij behouden worden; want met het hart gelooft men tot gerechtigheid en met de mond belijdt men tot behoudenis. Immers het schriftwoord zegt: Al wie op Hem zijn geloof bouwt, zal niet beschaamd uitkomen. Want er is geen onderscheid tussen Jood en Griek. Immers, één en dezelfde is Heer over allen, rijk voor allen, die Hem aanroepen; want: al wie de naam des Heren aanroept, zal behouden worden” (Romeinen 10:4 t/m 6, 8 t/m 13).

Christus is het einde van de wet omdat Hij gerechtigheid van God aanbiedt die van gehoorzaam geloof afhangt in plaats van het volmaakt onderhouden van de wet.

In hoofdstuk 8 had Paulus uitgelegd: “Want wat de wet niet vermocht, omdat zij zwak was door het vlees - God heeft, door zijn eigen Zoon te zenden in een vlees, aan dat der zonde gelijk, en wel om de zonde, de zonde veroordeeld in het vlees, opdat de eis van de wet vervuld zou worden in ons, die niet naar het vlees wandelen, doch naar de Geest” (Romeinen 8:3, 4).

Toen Christus aan het kruis stierf, betaalde Hij de prijs voor de zonde. Dit stelt God in staat zondaars te vergeven zonder de zonde door de vingers te zien. Christus vervulde de eis van de wet in onze plaats. Wegens deze genade is het volmaakt onderhouden van de wet niet meer vereist. Wie een gehoorzaam geloof heeft, wie zijn geloof belijdt en de naam des Heren aanroept, kan behouden worden.


Het evangelie moet gepredikt worden!

“Hoe zullen zij dan Hem aanroepen, in wie zij niet geloofd hebben? Hoe geloven in Hem, van wie zij niet gehoord hebben? Hoe horen zonder prediker? En hoe zal men prediken zonder gezonden te zijn? Gelijk geschreven staat: Hoe liefelijk zijn de voeten van hen, die een goede boodschap brengen” (Romeinen 10:13 t/m 15). “Zo is dan het geloof uit het horen, en het horen door het woord van Christus” (Romeinen 10:17).

Vóór mensen gered kunnen worden, moet het goed nieuws van redding uit genade gepredikt worden. Wie hoort, moet in zijn hart geloven en met zijn mond belijden dat Jezus de Christus is.


Iedereen dient het evangelie te horen!

Na de opstanding, voor Hij terug naar Zijn Vader ging, beval Jezus Zijn volgelingen het goed nieuws aan iedereen in de hele wereld te prediken. “Toen opende Hij hun verstand, zodat zij de Schriften begrepen. En Hij zeide tot hen: Aldus staat er geschreven, dat de Christus moest lijden en ten derden dage opstaan uit de doden, en dat in zijn naam moest gepredikt worden bekering tot vergeving van zonden aan alle volken, te beginnen bij Jeruzalem” (Lucas 24:45 t/m 47).

Op de dag van Zijn opstanding, toen Jezus aan de elven verscheen terwijl zij aan tafel waren, zei Hij hun: “Gaat heen in de gehele wereld, verkondigt het evangelie aan de ganse schepping. Wie gelooft en zich laat dopen, zal behouden worden, maar wie niet gelooft, zal veroordeeld worden” (Marcus 16:15, 16).

Op een berg in Galilea zei Hij hun: “Mij is gegeven alle macht in de hemel en op [de] aarde. Gaat dan henen, maakt al de volken tot mijn discipelen en doopt hen in de naam van de Vader en van de Zoon en van de Heilige Geest en leert hen onderhouden al wat Ik u bevolen heb. En zie, Ik ben met u al de dagen tot aan de voleinding van de wereld” (Matteüs 28:18 t/m 20).

Joël voorspelde dat, na het uitstorten van de Heilige Geest, “ieder die de naam des HEREN aanroept, behouden zal worden” (Joël 2:32). Op de Pinksterdag werd de Heilige Geest uitgestort (Handelingen 2:1 t/m 4) en Petrus predikte het goed nieuws “dat al wie de naam des Heren aanroept, behouden zal worden” (Handelingen 2:21).

Hoe moesten zijn toehoorders de naam des Heren aanroepen? Zij werden bevolen: “Bekeert u en een ieder van u late zich dopen op de naam van Jezus Christus, tot vergeving van uw zonden, en gij zult de gave van de heilige Geest ontvangen” (Handelingen 2:38). Ongeveer vier jaar later, nadat Saulus van Tarsus geloofde en voor drie dagen had gevast, hoorde hij van de prediker die naar hem werd gezonden: “En nu, wat aarzelt gij nog? Sta op, laat u dopen en uw zonden afwassen, onder aanroeping van zijn naam” (Handelingen 22:16).

Het aanroepen van de naam des Heren voor redding gebeurt dus wanneer men in de naam van Jezus wordt gedoopt. Nadat mensen het evangelie horen, geloven, zich bekeren en hun geloof belijden, laten zij zich in de naam van Jezus tot vergeving van zonden dopen.


Predikers zijn nodig om het evangelie naar iedereen in de hele wereld te nemen.

De zendingsopdracht van Jezus kan alleen uitgevoerd worden indien iedere christen zijn steentje bijdraagt en indien toegewijde evangelisten, die Gods woord goed kennen, in de hele wereld met het evangelie uitzwermen.

Paulus was zo dankbaar voor Gods genade dat hij tijdens de rest van zijn leven het evangelie verkondigde. Ook nu hebben wij dankbare mannen nodig die hun leven aan het prediken van het evangelie zullen wijden.

Zoals Paulus verklaart: “Al wie de naam des Heren aanroept, zal behouden worden. Hoe zullen zij dan Hem aanroepen, in wie zij niet geloofd hebben? Hoe geloven in Hem, van wie zij niet gehoord hebben? Hoe horen zonder prediker?” (Romeinen 10:13, 14).


Wenst God dat u het evangelie predikt?

Alle taken in de gemeente zijn belangrijk (Romeinen 12:4 t/m 6). Iedere christen wijdt gans zijn leven aan God en maakt goed gebruik van zijn bekwaamheden om God te dienen.

Uw huidige bediening is wellicht goed, maar meer predikers zijn dringend nodig, broeders die bereid zijn hun leven aan het verkondigen van het evangelie te wijden.

Wij allen kunnen bidden dat zulke broeders uit ons midden zullen opstaan. Jezus zei: “De oogst is wel groot, maar arbeiders zijn er weinig. Bidt daarom de Heer van de oogst, dat Hij arbeiders uitzende in zijn oogst” (Lucas 10:2). En wij allen kunnen helpen zenden.


Welke hoedanigheden zijn nodig om het evangelie te prediken?

Men moet de waarheid kennen. Paulus was “een leermeester van de heidenen in geloof en waarheid” (1 Timoteüs 2:7).

Toen Paulus predikte, sprak hij de waarheid. De wereld heeft al te veel mensen die leugens prediken. Dus predik a.u.b. niet tenzij u de waarheid predikt. “Spreekt iemand, laten het woorden zijn als van God” (1 Petrus 4:11). “Die mijn woord heeft, spreke mijn woord naar waarheid” (Jeremia 23:28).

Om de waarheid te kennen, moet men de Schriften kennen. Men moet zich voornemen “doorkneed in de Schriften” te zijn, zoals Apollos (Handelingen 18:24). Het voorbeeld van Ezra moet men volgen: “Want Ezra had er zijn hart op gezet om de wet des HEREN te onderzoeken en haar te volbrengen, en om in Israël inzetting en verordening te onderwijzen” (Ezra 7:10). Eerst heeft hij zijn hart erop gezet! Om wat te doen? (1) Om de wet des HEREN te onderzoeken, (2) om haar te volbrengen, en (3) om onderricht te geven. Vóór men de waarheid kan verkondigen, moet men die zelf kennen en in zijn eigen leven toepassen!

Prediking vereist geloof.

U moet op God vertrouwen, niet op mensen. De mensen zullen u verraden. Uw broeders zullen u teleurstellen. Velen zullen u tegenwerken. Maar u kan altijd op God vertrouwen en u moet naar Hem voor ondersteuning uitzien.

Om te prediken, moet men nederig zijn. Dit houdt verband met geloof. Nederige mensen vertrouwen op God, terwijl hoogmoedige mensen op zichzelf vertrouwen. Het levensdoel van een prediker moet zijn: God te verheerlijken, niet zichzelf te verheerlijken.

Indien u denkt dat u niet bekwaam bent om te prediken, hebt u gelijk! Paulus vroeg, “Wie is tot zulk een taak bekwaam?” (2 Korintiërs 2:16).

Maar misschien wil God toch dat u predikt, want dan vertrouwt u op Hem en op de macht van Zijn woord, en niet op uw eigen bekwaamheid.

Toen God Mozes riep, maakte hij bezwaar: “Wie ben ik, dat ik naar Farao zou gaan en de Israëlieten uit Egypte zou leiden?” (Exodus 3:11). “Mozes nu was een zeer zachtmoedig man, meer dan enig mens op de aardbodem” (Numeri 12:3). Wegens die nederigheid van Mozes kon God grote en machtige dingen door hem doen. Wat heeft God geantwoord? “Ik ben immers met u!” (Exodus 3:12). Wat zei Jezus nadat hij de grote zendingsopdracht gaf? “En zie, Ik ben met u al de dagen tot aan de voleinding van de wereld” (Matteüs 28:20).

Toen God Jeremia riep, reageerde hij: “Ach, Here HERE, zie, ik kan niet spreken, want ik ben jong” (Jeremia 1:6). Wat heeft God geantwoord? “Zeg niet, ik ben jong, want tot een ieder, tot wie Ik u zend, zult gij gaan, en alles wat Ik u gebied, zult gij spreken. Vrees niet voor hen, want Ik ben met u om u te bevrijden” (Jeremia 1:7, 8). Jeremia verhaalde verder: “Toen strekte de HERE zijn hand uit en roerde mijn mond aan, en de HERE zeide tot mij: Zie, Ik leg mijn woorden in uw mond” (Jeremia 1:9).

Jeremia moest zijn vertrouwen in Gods woord stellen, niet in eigen spraakvaardigheid. Jeremia was een geïnspireerde profeet. God openbaarde aan hem rechtstreeks wat hij moest zeggen.

Predikers nu zijn niet geïnspireerd, maar moeten de Schrift bestuderen om te weten wat zij moeten prediken. Maar wanneer, op basis van die studie, zij het woord prediken, is Gods woord in hun mond, en zij kunnen met overtuiging prediken. Zoals Paulus in onze tekst zegt: “Nabij u is het woord, in uw mond en in uw hart, namelijk het woord des geloofs, dat wij prediken” (Romeinen 10:8).

U hoeft geen redenaar te zijn om het evangelie te prediken. Gods woord is machtig genoeg om Gods doel te bereiken. “Want zoals de regen en de sneeuw van de hemel neerdaalt en daarheen niet weerkeert, maar doorvochtigt eerst de aarde en maakt haar vruchtbaar en doet haar uitspruiten en geeft zaad aan de zaaier en brood aan de eter, alzo zal mijn woord, dat uit mijn mond uitgaat, ook zijn; het zal niet ledig tot Mij wederkeren, maar het zal doen wat Mij behaagt en dat volbrengen, waartoe Ik het zend” (Jesaja 55:10, 11).

Paulus was geen indrukwekkende spreker. Zijn tegenstanders zeiden over hem: “Want zijn brieven, zegt men, zijn wel gewichtig en krachtig, maar zijn persoonlijke verschijning is zwak en zijn spreken betekent niets” (2 Korintiërs 10:10).

Paulus stelde zijn vertrouwen, niet in eigen bekwaamheid, maar in de kracht van het evangelie. Hij schreef: “Want ik schaam mij het evangelie niet; want het is Gods kracht tot behoud voor een ieder die gelooft” (Romeinen 1:16 RD).


Iemand die predikt, verdient ondersteuning.

“De arbeider is zijn loon waard” (1 Timoteüs 5:18). “Hoe zal men prediken zonder gezonden te zijn?” (Romeinen 10:15).

Maar een echte prediker zal prediken of hij ondersteuning ontvangt of niet. Welke prediker zou meer toegewijd en bekwaam dan Paulus kunnen zijn? Toch had hij dikwijls gebrek aan ondersteuning (1 Korintiërs 4:11; Filippenzen 4:11 t/m 15). Paulus werkte met zijn handen als tentmaker om zijn ondersteuning aan te vullen (Handelingen 18:3; 1 Korintiërs 4:12). Tekort aan ondersteuning is geen excuus om niet te prediken.

Indien u predikt, bent u prediker, of u ondersteuning ontvangt of niet. Vele predikers door de eeuwen heen hebben in hun eigen onderhoud voorzien. Rita's vader en mijn vader waren allebei predikers die in hun eigen onderhoud hebben voorzien. Wie ondersteuning heeft, kan uiteraard meer tijd aan studie besteden en kan gemakkelijker naar afgelegen plaatsen gaan.

Om te prediken, moet men bereid zijn offers te brengen. De meeste evangeliepredikers konden meer verdienen door iets anders te doen.

Men moet bereid zijn te lijden. Paulus schreef: “Om die reden draag ik ook dit lijden en ik schaam mij daarvoor niet, want ik weet, op wie ik mijn vertrouwen heb gevestigd, en ik ben ervan overtuigd, dat Hij bij machte is, hetgeen Hij mij toevertrouwd heeft, te bewaren tot die dag” (2 Timoteüs 1:12). Aan Timoteüs schreef hij: “Lijd met de anderen als een goed soldaat van Christus Jezus” (2 Timoteüs 2:3).

De wereld is verloren, wegzinkende in de modderpoel van de zonde. Het evangelie is Gods kracht tot behoud, maar eerst moet men het evangelie horen, en hoe kunnen zij horen zonder prediker? Predikers hebben we nodig. Wie wijdt de rest van zijn leven aan het prediken van het evangelie? Laten wij allen bidden dat God arbeiders in Zijn wijngaard zal uitzenden. En laten wij de nodige ondersteuning geven aan hen die het evangelie in de hele wereld verkondigen. Amen.

Roy Davison

De schriftgedeelten in dit artikel zijn uit de NBG-1951 Vertaling,
© Nederlands Bijbelgenootschap (tenzij anders aangeduid).

Published in The Old Paths Archive
http://www.oldpaths.com