Jezus legde aanbidding uit
aan een Samaritaanse vrouw.

Map showing Sychar

De Samaritanen geloofden dat de berg Gerizim Gods gekozen plaats voor de tempel was, in plaats van Jeruzalem. Sichar was een Samaritaanse stad op de noordelijke flank van de berg Gerizim, ongeveer 60 km ten noorden van Jeruzalem en ongeveer 70 km ten zuiden van Kapernaüm.

Op een dag rond 12 uur ging een vrouw van Sichar water halen uit de put van Jacob bij de stad. Zij had dit al zo vaak gedaan, maar deze dag zou anders zijn. Zij zou een merkwaardige ontmoeting met een Joodse vreemdeling hebben.

Jezus reisde naar het noorden, vanuit Judea naar Galilea. Johannes, een van zijn discipelen, vertelt wat er is gebeurd.

“Hij kwam dan in een stad van Samaria, genaamd Sichar, dicht bij het veld, dat Jakob aan zijn zoon Jozef gegeven had; daar was de bron van Jakob. Jezus nu was vermoeid van de tocht en bleef zo bij de bron zitten; het was ongeveer het zesde uur. Er kwam een vrouw uit Samaria om water te putten. Jezus zeide tot haar: Geef Mij te drinken. Want zijn discipelen waren naar de stad gegaan om voedsel te kopen” (Johannes 4:5 t/m 8).

Deze vrouw beschouwde Jezus als een afwijzende vreemdeling, maar Jezus beschouwde haar als een kostbare ziel die meer nodig had dan het water dat zij kwam putten. Jezus schiep een band door haar om hulp te vragen!

“De Samaritaanse vrouw dan zeide tot Hem: Hoe kunt Gij, als Jood, van mij, een Samaritaanse vrouw, te drinken vragen? [Want Joden gaan niet om met Samaritanen.] Jezus antwoordde en zeide tot haar: Indien gij wist van de gave Gods en wie het is, die tot u zegt: Geef Mij te drinken, gij zoudt het Hem gevraagd hebben en Hij zou u levend water hebben gegeven'” (Johannes 4:9, 10).

Als christenen weten we dat Jezus het niet over fysiek water had. Later, op het Loofhuttenfeest, zei Jezus: “Wie in Mij gelooft, gelijk de Schrift zegt, stromen van levend water zullen uit zijn binnenste vloeien. Dit zeide Hij van de Geest, welke zij, die tot geloof in Hem kwamen, ontvangen zouden; want de Geest was er nog niet, omdat Jezus nog niet verheerlijkt was” (Johannes 7:38, 39).1 Hieruit begrijpen wij dat Jezus de Heilige Geest niet meteen aan de Samaritaanse vrouw zou geven, maar later indien zij zich bekeerde en Zijn volgelinge werd.

De Samaritaanse vrouw wist niets van deze gave, dus dacht dat Hij het over fysiek water had. In het Grieks was "levend water" de gebruikelijke aanduiding voor "stromend water".

“Zij zeide tot Hem: Here, Gij hebt geen emmer en de put is diep; hoe komt Gij dan aan het levende water? Zijt Gij soms meer dan onze vader Jakob, die ons de put gegeven en zelf eruit gedronken heeft met zijn zonen en zijn kudden? Jezus antwoordde en zeide tot haar: Een ieder, die van dit water drinkt, zal weder dorst krijgen; maar wie gedronken heeft van het water, dat Ik hem zal geven, zal geen dorst krijgen in eeuwigheid, maar het water, dat Ik hem zal geven, zal in hem worden tot een fontein van water, dat springt ten eeuwigen leven. De vrouw zeide tot Hem: Here, geef mij dit water, opdat ik geen dorst heb en niet hierheen behoef te gaan om te putten” (Johannes 4:11 t/m 15).

De zware last van water halen ligt traditioneel bij de vrouwen. Hoewel zij niet begreep wat zij vroeg, was het vooruitzicht om geen water te hoeven halen aantrekkelijk! Wat Jezus te bieden had, was veel meer waard, maar er was een probleem in haar leven dat eerst aangekaart moest worden.

“Hij zeide tot haar: Ga heen, roep uw man en kom hier. De vrouw antwoordde en zeide: Ik heb geen man. Jezus zeide tot haar: Terecht zegt gij: ik heb geen man; want gij hebt vijf mannen gehad en die gij nu hebt, is uw man niet; hierin hebt gij de waarheid gesproken” (Johannes 4:16 t/m 18).

Op meesterlijke wijze sprak Jezus haar zonde aan en toonde Zijn profetische macht. Hij veroordeelde niet. Hij noemde gewoon de feiten van haar leven. Zij wist wel dat zij iets verkeerds deed.

“De vrouw zeide tot Hem: Here, ik zie, dat Gij een profeet zijt. Onze vaderen hebben op deze berg aangebeden en gijlieden zegt, dat te Jeruzalem de plaats is, waar men moet aanbidden. Jezus zeide tot haar: Geloof Mij, vrouw, de ure komt, dat gij noch op deze berg, noch te Jeruzalem de Vader zult aanbidden. Gij aanbidt, wat gij niet weet; wij aanbidden, wat wij weten, want het heil is uit de Joden; maar de ure komt en is nu, dat de waarachtige aanbidders de Vader aanbidden zullen in geest en in waarheid; want de Vader zoekt zulke aanbidders; God is geest en wie Hem aanbidden, moeten aanbidden in geest en in waarheid” (Johannes 4:19 t/m 24).

Zij ziet in dat Jezus een profeet is en vraagt naar de juiste plaats voor de aanbidding, een geschilpunt tussen Samaritanen en Joden. Jezus antwoordt dat de plaats niet langer van tel zal zijn, en Hij legt uit dat mensen die in geest en waarheid aanbidden, de ware aanbidders zijn, die God zoekt!

Toen Jezus over levend water sprak, wist Hij dat zij het niet meteen zou begrijpen. Nu legt hij haar echter de aanbidding uit, “Geloof Mij, vrouw,” dus zou hij taal gebruiken die zij kon begrijpen. De normale betekenis van aanbidden “in geest en waarheid” is aanbidden “in iemand-zijn-geest en met oprechtheid”.

Paulus gebruikt "in waarheid" met deze betekenis in Filippenzen 1:18. “Wat doet het ertoe? In elk geval, hetzij met een bijoogmerk, hetzij in oprechtheid [letterlijk: in waarheid], wordt Christus verkondigd; en daarin verblijd ik mij, en zal ik mij ook verblijden.”

Toen ik een keer met een oudere katholieke priester in België sprak, zei hij dat hij het volledig eens was met een traktaat over het avondmaal dat ik hem had gegeven. Ik vroeg: "Hoe kan je dan de woorden uitspreken die je zegt als je de mis leest?" Hij antwoordde: "Nou, je moet begrijpen dat veel van de katholieke eredienst toneelspelen is."

Jezus veroordeelde de veelvoorkomende fout van uitwendige aanbidding die niet uit het hart komt.

“De HERE is nabij allen die Hem aanroepen, allen die Hem aanroepen in waarheid” (Psalm 145:18).

Alleen in geest kan men de Vader der geesten werkelijk aanbidden.

In het Oude Testament wordt aanbidding in geest beschreven als de Heer met hart en ziel dienen. “Nu dan, Israël, wat vraagt de HERE, uw God, van u dan de HERE, uw God, te vrezen door in al zijn wegen te wandelen; Hem lief te hebben; de HERE, uw God, te dienen met uw ganse hart en met uw ganse ziel” (Deuteronomium 10:12).

Welke aanbidders behagen God? “Op zulken sla Ik acht: op de ellendige, de verslagene van geest en wie voor mijn woord beeft” (Jesaja 66:2). “Want zo zegt de Hoge en Verhevene, die in eeuwigheid troont en wiens naam de Heilige is: In den hoge en in het heilige woon Ik en bij de verbrijzelde en nederige van geest, om de geest der nederigen en het hart der verbrijzelden te doen opleven” (Jesaja 57:15).

Omdat Jezus eerder naar de Heilige Geest verwees, beweren sommigen dat aanbidding "in geest" verwijst naar aanbidding in de Heilige Geest.

De Samaritaanse vrouw zou echter "in geest" niet hebben begrepen als verwijzend naar de Heilige Geest, en aangezien Jezus zijn uitleg begon met "Vrouw, geloof me", zou hij taal gebruiken die zij kon begrijpen.

Een belangrijk principe bij het begrijpen van de Schrift is dat men uitdrukkingen in hun gewone betekenis moet aannemen, tenzij een minder voor de hand liggende betekenis zich opdringt.

“De vrouw zeide tot Hem: Ik weet, dat de Messias komt, die Christus genoemd wordt; wanneer die komt, zal Hij ons alles verkondigen. Jezus zeide tot haar: Ik, die met u spreek, ben het” (Johannes 4:25, 26).

De Samaritanen verwachtten de Messias. Deze vrouw geloofde dus in de Christus! Zij hoort nu deze man, die de details van haar leven kende, verklaren dat Hij de Messias is! Zij verlaat haar waterpot, vergetende het fysiek water, en keert terug naar de stad om haar ervaring met anderen te delen!

“De vrouw dan liet haar kruik staan, en ging naar de stad en zeide tot de mensen: Komt mede en ziet een mens, die gezegd heeft alles wat ik gedaan heb: zou deze niet de Christus zijn? Zij gingen de stad uit en kwamen tot Hem. ... En uit die stad geloofden vele der Samaritanen in Hem om het woord der vrouw, die getuigde: Hij heeft mij gezegd alles wat ik gedaan heb. Toen dan de Samaritanen tot Hem kwamen, verzochten zij Hem bij hen te blijven; en Hij bleef daar twee dagen. En nog veel meer werden er gelovig om zijn woord, en zij zeiden tot de vrouw: Wij geloven niet meer om wat gij zegt, want wij zelf hebben Hem gehoord en weten, dat deze waarlijk de Heiland der wereld is. En na die twee dagen vertrok Hij vandaar naar Galilea” (Johannes 4:28-30, 39-43).

Wat heeft Jezus de vrouw bij de put over de aanbidding aangeleerd? Er zou niet langer ergens op aarde een plaatselijk centrum van aanbidding zijn. God die Geest is, zoekt ware aanbidders, die Hem in geest en waarheid aanbidden.

Roy Davison

Eindnota:
1 I.v.m. levend water zie ook Openbaring 21:6; 22:17.

De schriftgedeelten in dit artikel zijn uit de NBG-1951 Vertaling, © Nederlands Bijbelgenootschap (tenzij anders aangeduid).

Published in The Old Paths Archive
(http://www.oldpaths.com)