Wordt geslachtsgemeenschap buiten het huwelijk ooit goedgekeurd door het Nieuwe Testament?

Eerst moet men weten wat het woord ‘huwelijk’ in de Schrift betekent.

Wat is het huwelijk?

In de Schrift wordt het huwelijk niet als godsdienstige plechtigheid beschouwd, maar als maatschappelijke instelling van goddelijke oorsprong. Zoals voor alle aspecten van het leven, heeft God bepaalde eisen omtrent het doel, de aard en de omvang van het huwelijk gesteld.

Het huwelijk is een wettige verbintenis.

Maleachi zei dat de offers van het volk de Heer niet welgevallig waren, omdat zij hun huwelijksverbond hadden verbroken: “In de tweede plaats doet gij dit: gij bedekt met tranen het altaar des HEREN, onder geween en gezucht, omdat Hij Zich niet meer tot het offer wendt, noch het uit uw hand aanneemt als Hem welgevallig. En dan zegt gij: Waarom? Omdat de HERE getuige geweest is tussen u en de vrouw uwer jeugd, aan wie gij ontrouw geworden zijt, terwijl zij toch uw gezellin en uw wettige vrouw is” (Maleachi 2:13, 14).

In de Staten Vertaling leest men voor vers 14: “Gij nu zegt: Waarom? Daarom dat de HEERE een Getuige geweest is, tussen u en tussen de huisvrouw uwer jeugd, met dewelke gij trouwelooslijk handelt; daar zij toch uw gezellin, en de huisvrouw uws verbonds is.”

De Leidse Vertaling geeft voor vers 14: “Vraagt gij, waarom? Omdat de Heer getuige is geweest bij de verbintenis van u met de vrouw uwer jeugd, tegen wie gij trouweloos gehandeld hebt, terwijl zij toch uw gezellin en de met u verbonden vrouw is.”

Hieruit kan men vernemen dat het huwelijk een wettige verbintenis is, waarvan God getuigt.

Deze verbintenis is geldig tot de dood. Paulus gebruikt deze waarheid als illustratie in Romeinen: “Want de gehuwde vrouw is door de wet aan haar man gebonden, zolang deze leeft; wanneer echter de man sterft, is zij ontslagen van de wet, die haar aan die man bond” (Romeinen 7:2). Aan de Korintiërs schrijft hij: “Een vrouw is gebonden, zolang haar man leeft; maar indien haar man is ontslapen, is zij vrij om te trouwen, met wie zij wil, mits in de Here” (1 Korintiërs 7:39).

Deze huwelijksverbintenis houdt ook seksuele verplichtingen in: “ De man kome jegens de vrouw zijn (echtelijke) verplichtingen na en evenzo de vrouw jegens haar man. De vrouw heeft niet zelf over haar lichaam te beschikken, doch haar man; en eveneens heeft de man niet zelf over zijn lichaam te beschikken, doch zijn vrouw. Onthoudt dat elkander niet, tenzij met onderling goedvinden (en) voor een bepaalde tijd, om u te wijden aan het gebed, maar om daarna weder samen te komen, opdat niet de satan u verzoeke wegens [uw] gemis aan zelfbeheersing” (1 Korintiërs 7:3 t/m 5).

Dit verbond houdt ook in dat de twee partijen gemeenschap uitsluitend met elkaar hebben: “Drink water uit uw eigen regenbak en welwater uit uw eigen bornput. Moeten uw bronnen op straat overstromen, (uw) waterbeken op de pleinen? Zij moeten voor u alleen zijn, niet voor vreemden nevens u. Uw bron zij gezegend, verheug u over de vrouw uwer jeugd: een liefelijke hinde, een bekoorlijke ree; laat haar boezem u te allen tijde vreugdedronken maken, wees bestendig verrukt over haar liefkozingen. Waarom zoudt gij dan, mijn zoon, afdwalen naar een vreemde, de boezem van een onbekende omarmen?” (Spreuken 5:15 t/m 20).

Eén van de tien geboden luidt, “Gij zult niet echtbreken” en in Maleachi hebben wij al gelezen dat God mannen veroordeelt die aan hun wettige vrouw ontrouw waren.

Als één van de gehuwden niet trouw blijft, heeft de andere het recht het huwelijk wettelijk te laten ontbinden. Jezus zegt: “Wie zijn vrouw wegzendt om een andere reden dan hoererij en een andere trouwt, pleegt echtbreuk” (Matteüs 19:9). En verder: “Een ieder, die zijn vrouw wegzendt om een andere reden dan ontucht, maakt, dat er echtbreuk met haar gepleegd wordt; en al wie een weggezondene trouwt, pleegt echtbreuk.” (Matteüs 5:32).

Volgens de Schrift moet het sluiten van deze verbintenis in overeenstemming met de wetten van de maatschappelijke overheid plaatsvinden. Men heeft niet het recht deze normen te veronachtzamen. “Ieder mens moet zich onderwerpen aan de overheden, die boven hem staan. Want er is geen overheid dan door God en die er zijn, zijn door God gesteld. Wie zich dus tegen de overheid verzet, wederstaat de instelling Gods, en wie dit doen, zullen een oordeel over zich brengen” (Romeinen 13:1, 2).

De enige uitzondering is wanneer een eis van de overheid tegenstrijdig met Gods woord is. In dat geval is wat Petrus en de apostelen zeiden, toen zij bevolen waren Gods woord niet te spreken, van toepassing: “Men moet Gode meer gehoorzamen dan de mensen” (Handelingen 5:29).

Het huwelijk moet dus in overeenstemming met de geldende normen gesloten worden.

De beslissing om te huwen, of zelfs het ondertrouwen, geeft in de Schrift nog geen recht tot geslachtsgemeenschap. Dit recht ontstaat alleen door de maatschappelijke voltrekking van het huwelijk.

In Israël was ondertrouw zo bindend dat de ondertrouwde juridisch vrijwel gelijk stond met een getrouwde. Toch was er tot de definitieve huwelijkssluiting nog geen recht op gemeenschap, welke meestal één jaar na de ondertrouw plaatsvond.

Ieder volk of land heeft bepaalde vormen en regels, waaraan men zich moet houden, wil een huwelijk wettig zijn. Zoals we in Romeinen lazen, eist God dat men zich aan deze bepalingen houdt.

Voor Nederland geldt o.a. “Een huwelijk is naar Nederlandse rechtsopvatting de van staatswege erkende vereniging van één man en één vrouw tot duurzame levensgemeenschap. ... Behalve deze vereisten, ... is het huwelijk aan bepaalde vormen gebonden. Deze formaliteiten dienen om de openbaarheid en zekerheid omtrent het bestaan van het huwelijk te waarborgen en om de a.s. echtgenoten tegen overijling te beschermen. ... De voltrekking heeft plaats ... in het openbaar en in tegenwoordigheid van tenminste twee en ten hoogste vier getuigen. ... Eerst na de huwelijksvoltrekking mogen godsdienstige plechtigheden ter inzegening of wijding van het huwelijk plaatshebben. De bediener van de godsdienst, die zich niet van het gesloten zijn van het huwelijk ten overstaan van de ambtenaar van de burgerlijke stand overtuigd heeft, alvorens het kerkelijke huwelijk in te zegenen, is strafbaar” (art. 449 W.V.W.) [Uittreksels van ‘Christelijke Encyclopedie’, Grosheide-Itterzon, J.H.Kok N.V. Kampen, 1958 -- Huwelijk, deel III, blz. 549.]

Toevoeging van de schrijver, anno 2010: Intussen is de Nederlandse wetgeving veranderd om het huwelijk van twee mannen of twee vrouwen toe te laten. Hierop is Handelingen 5:29 van toepassing: “Men moet Gode meer gehoorzamen dan de mensen” (Handelingen 5:29) want Paulus schrijft: “Daarom heeft God hen overgegeven aan schandelijke lusten, want hun vrouwen hebben de natuurlijke omgang vervangen door de tegennatuurlijke. Eveneens hebben de mannen de natuurlijke omgang met de vrouw opgegeven, en zijn in wellust voor elkander ontbrand, als mannen met mannen schandelijkheid bedrijvende en daardoor het welverdiende loon voor hun afdwaling in zichzelf ontvangende” (Romeinen 1:26, 27).

In zoverre de wettelijke bepalingen niet in strijd met Gods Woord zijn, is men van Godswege gehuwd alleen wanneer men de wettelijke vormen in acht heeft genomen.

Wat is het huwelijk? Volgens de Schrift is het een maatschappelijke instelling van goddelijke oorsprong. Het is een verbintenis geldig tot de dood. De twee partijen hebben seksuele verplichtingen tegenover elkaar en zijn verplicht gemeenschap uitsluitend met elkaar te hebben. Als één van de partijen ontrouw wordt, heeft de trouwe partij het recht het huwelijk te laten ontbinden. Het huwelijk moet volgens de wetten van het land gesloten worden wanneer deze niet in strijd met Gods Woord zijn.

Nu de bijbelse definitie van het woord ‘huwelijk’ vastgesteld is, kunnen wij verder gaan met de vraag: Wordt geslachtsgemeenschap buiten het huwelijk ooit goedgekeurd door het Nieuwe Testament?

Allereerst is het goed op te merken, dat het Nieuwe Testament geslachtsgemeenschap binnen het huwelijk beslist goedkeurt. God heeft het huwelijk ingesteld als verhouding waarin seksuele noden rechtmatig kunnen worden bevredigd. Het Nieuwe Testament leert dat de eer en zuiverheid van het huwelijk moeten worden gehandhaafd: “Het huwelijk zij in ere bij allen en het bed onbezoedeld, want hoereerders en echtbrekers zal God oordelen” (Hebreeën 13:4).

Wanneer de definities van de bijbelse woorden ‘hoereerders’ en ‘echtbrekers’ bekend zijn, maakt dit vers duidelijk dat men alle buitenechtelijke gemeenschap moet vermijden om rein te blijven.

Bakers Theologisch Woordenboek duidt hoererij als volgt aan: “In zijn meer beperkte betekenis duidt hoererij vrijwillige geslachtsgemeenschap aan tussen een ongetrouwd persoon en iemand van het andere geslacht. In deze betekenis worden de hoereerders (pornoi) onderscheiden van de overspeligen (moichoi) zoals in 1 Korintiërs 6:9.” [Brontekst: Baker’s Dictionary of Theology, Baker Book House, Grand Rapids, Michigan, 1960, page 228: “In its more restricted sense fornication denotes voluntary sexual communion between an unmarried person and one of the opposite sex. In this sense the fornicators (pornoi) are distinguished from the adulterers (moichoi) as in 1 Corinthians 6:9.”]

Dus ‘hoereerder’ bij dit gebruik van het woord wijst op iemand die geslachtsgemeenschap vóór het huwelijk heeft, terwijl ‘overspelige’ duidt op iemand die geslachtsgemeenschap heeft waarbij een huwelijk wordt geschonden (zijn eigen huwelijk of het huwelijk van de andere).

Dezelfde definitie voor hoererij vindt men in ‘Theologisch Woordenboek’, door Dr. H. Brink: ‘In strikte betekenis duidt hoererij die bepaalde zonde van onkuisheid aan welke bedreven wordt tussen ongehuwde personen van verschillend geslacht (fornicatio; ontucht). Gaat het over de door vrouwen als beroep beoefende en geëxploiteerde hoererij, dan spreekt men eerder van prostitutie, en komt het minder in aanmerking of de personen al of niet gehuwd zijn” (Theologisch Woordenboek, Dr. H. Brink, J.J.Romen & Zonen, Roermond en Maaseik, 1957, Deel II, blz. 2266).

Deze definities in aanmerking genomen, leert Hebreeën 13:4, “want hoereerders en echtbrekers zal God oordelen”, dat de Schrift alle buitenechtelijke gemeenschap veroordeelt.

Dikwijls wordt het woord ‘hoererij’ (Grieks: porneia) in een meer algemene betekenis gebruikt. Zoals Baker vervolgt: “In ruimere zin betekent porneia onwettige samenwonen van iemand van ieder geslacht met een getrouwd persoon. In zijn ruimste betekenis duidt porneia onzedelijkheid in het algemeen aan, of iedere soort van seksuele overtreding.” [Baker, op. cit., “In a wider sense porneia signifies unlawful cohabitation of either sex with a married person. In its widest sense porneia denotes immorality in general, or every kind of sexual transgression.”]

Met betrekking tot dit ruimste gebruik van het woord ‘porneia’ vindt men in ‘Theologisch Woordenboek van het Nieuwe Testament’ door G. Kittel (algemeen erkend als het meest volledig en tot op heden bijgewerkt theologisch woordenboek): “Het Nieuwe Testament is gekenmerkt door de onvoorwaardelijke afwijzing van iedere buitenechtelijke of tegennatuurlijke geslachtsgemeenschap.” [Theologisches Wörtenbuch Zum Neuen Testaments, G. Kittel, W. Kohlhammer GMBH Stuttgart, 1959, Deel VI, blz. 590: “Das Neue Testament ist gekennzeichnet durch die unbedingte Ablehnung jedes ausserehelichen oder widernatürlichen Geschlechtsverkehrs.”]

De nieuwtestamentische veroordeling van geslachtsgemeenschap buiten het huwelijk komt in de eerste plaats voort uit de definities van ‘porneia’ en ‘moicheia’ (ontucht en overspel) die veroordeeld worden: “Of weet gij niet, dat onrechtvaardigen het Koninkrijk Gods niet beërven zullen? Dwaalt niet! Hoereerders, afgodendienaars, overspelers, schandjongens, knapenschenders, dieven, geldgierigen, dronkaards, lasteraars of oplichters, zullen het Koninkrijk Gods niet beërven” (1 Korintiërs 6:9, 10).

Ook leert het Nieuwe Testament dit beginsel op positieve wijze. Men moet zich rein houden uit eerbied voor God, medemens en de heiligheid van het huwelijk.

In het Oude Testament was maagdelijkheid tot aan het huwelijk uiterst belangrijk.

“Wanneer een man een vrouw huwt en na de echtelijke gemeenschap een afkeer van haar krijgt, haar in opspraak brengt en haar een slechte naam bezorgt door te zeggen: Deze vrouw heb ik gehuwd, maar bij de echtelijke gemeenschap bevond ik, dat zij geen maagd was – dan zullen de vader en de moeder van het meisje de bewijzen van de maagdelijkheid van het meisje nemen en tot de oudsten van de stad, naar de poort, brengen. En de vader van het meisje zal tot de oudsten zeggen: Ik heb mijn dochter aan deze man tot vrouw gegeven, maar hij heeft een afkeer van haar gekregen, en zie, hij brengt haar in opspraak door te zeggen: ik heb bevonden, dat uw dochter geen maagd was; maar dit zijn de bewijzen van de maagdelijkheid van mijn dochter. Daarbij zullen zij het kleed vóór de oudsten der stad uitspreiden. Dan zullen de oudsten van die stad de man nemen, hem tuchtigen, hem een boete van honderd zilverlingen opleggen en die aan de vader van het meisje geven – omdat hij een slechte naam aan een Israëlitische maagd bezorgd heeft; en zij zal hem tot vrouw zijn: hij zal haar niet mogen wegzenden, zolang hij leeft. Maar indien deze beschuldiging waar is en de maagdelijkheid bij het meisje niet gevonden is, dan zal men het meisje voor de ingang van het huis van haar vader brengen, en de mannen van haar stad zullen haar stenigen, zodat zij sterft – omdat zij een schanddaad in Israël gepleegd heeft door in het huis van haar vader ontucht te bedrijven. Zo zult gij het kwaad uit uw midden wegdoen” (Deuteronomium 22:13 t/m 21).

Ten eerste is het door de uitdrukking: “en haar een slechte naam bezorgt” duidelijk, dat het een ernstig vergrijp was voor een vrouw geen maagd te zijn op de tijd van het huwelijk. Verder wijst de uitdrukking: “maar bij de echtelijke gemeenschap bevond ik, dat zij geen maagd was” er duidelijk op dat gemeenschap vóór het huwelijk door het te huwen paar evenmin toegelaten was.

Was de beschuldiging valse, dan moest de man een boete betalen. Indien de beschuldiging juist bleek, moest het meisje doodgestenigd worden. Dit toont op krachtige wijze aan, dat in het Oude Testament de maagdelijkheid bij het huwelijk op grote prijs werd gesteld.

In het Nieuwe Testament wordt hetzelfde beginsel op mannen en vrouwen toegepast, al is er geen onmiddellijke doodstraf meer.

Ten eerste is dit duidelijk in de veroordeling van ontucht, die reeds besproken is.

Maar het is ook duidelijk uit andere teksten die naar het begrip van maagdelijkheid tot aan het huwelijk verwijzen of die dat als vanzelfsprekend inhouden.

In 2 Korintiërs 11:2 verwijst Paulus bij wijze van illustratie naar de eis van maagdelijkheid bij het huwelijk: “Want met een ijver Gods waak ik over u, want ik heb u verbonden aan één man, om u als een reine maagd voor Christus te stellen.” Dat de gemeente trouw moet blijven, wordt uitgedrukt in de metafoor van het meisje dat zich rein houdt, en maagd is op de tijd van haar huwelijk.

Hetzelfde beginsel vindt men in 1 Korintiërs hoofdstuk zeven, waar duidelijk wordt gemaakt dat het bindend is zowel voor mannen als voor vrouwen. “Wat nu de punten betreft, waarover gij mij geschreven hebt, het is goed voor een mens niet aan een vrouw verbonden te zijn, maar met het oog op de gevallen van hoererij moet ieder zijn eigen vrouw hebben en iedere vrouw haar eigen man” (de verzen 1 en 2).

Paulus zegt dat het om bepaalde redenen beter is dat men niet trouwt. Hij neemt als vanzelfsprekend aan dat van zo iemand geëist wordt zonder geslachtsgemeenschap te leven. Het volgende vers maakt dit duidelijk. Er zijn wel voordelen verbonden aan het niet-gehuwd zijn, zegt Paulus, maar om hoererij te vermijden moet iedere man zijn eigen vrouw hebben en iedere vrouw haar eigen man. De gedachte van huwen om hoererij te vermijden berust op de veroordeling van geslachtsgemeenschap buiten het huwelijk.

Dit beginsel wordt eveneens gevonden in de verzen 8 en 9: “Maar tot de ongehuwden en de weduwen zeg ik: Het is goed voor hen, indien zij blijven, zoals ik. Indien zij zich echter niet kunnen beheersen, laten zij dan trouwen. Want het is beter te trouwen dan van begeerte te branden.”

Het is beter te huwen dan van begeerte te branden. Dit is gegrond op het feit dat een ongetrouwde geen gelegenheid heeft om op rechtmatige wijze geslachtsgemeenschap te hebben. Zelfbeheersing wordt vereist als men ongehuwd blijft. Indien een ongehuwde wel gemeenschap mocht hebben, zou de begeerte niet tot een probleem worden.

Het Nieuwe Testament leert dat men rein moet blijven: “Dit toch is de wil van God, uw heiliging: van ontucht moet gij u onthouden; ieder uwer moet weten zich een eigen vrouw te verwerven in heiligheid en eerbaarheid, niet in zinlijke begeerte, zoals de heidenen, die God niet kennen” (1 Tessalonicenzen 4:3 t/m 5 - Leidse Vertaling).

Geslachtsgemeenschap buiten het huwelijk is nooit goedgekeurd door het Nieuwe Testament. Ontucht en overspel worden veroordeeld. Men moet zich rein houden en trouwen in heiligheid en eerbaarheid.

Roy Davison, 1965

De schriftgedeelten in dit artikel zijn uit de NBG-1951 Vertaling,
© Nederlands Bijbelgenootschap (tenzij anders aangeduid).

Published in The Old Paths Archive
(http://www.oldpaths.com)